Spraak

Wat is een vertraagde taalontwikkeling?

Er is sprake van een vertraagde taalontwikkeling wanneer een kind op taalgebied beduidend achterblijft of negatief afwijkt in vergelijking met leeftijdsgenootjes. Bij een vertraagde taalontwikkeling kunnen zich problemen voordoen in het taalbegrip, de taalvorm, de taalinhoud en/of het taalgebruik.

  • Bij problemen in het taalbegrip vindt het kind het moeilijk om de taal te begrijpen.
  • Bij problemen in de taalvorm blijven zinnen kort en ongestructureerd, er is sprake van grammaticaal onjuiste, ofwel ‘kromme’ zinnen en er is moeite met woordvorming.
  • Bij problemen in de taalinhoud kan er sprake zijn van een kleine woordenschat en is het begrijpen en vertellen van verhalen moeilijk. Er wordt vaak over dezelfde vertrouwde onderwerpen gepraat, het is lastig om buiten het hier -en- nu te vertellen en het is moeilijk om de voorkennis van de gesprekspartner in te schatten. Bij het spreken zijn vaak stopwoorden, denkpauzes of herhalingen in de zinnen hoorbaar. Tevens kan er sprake zijn van woordvindingsproblemen.
  • Bij problemen in het taalgebruik zijn er problemen met het gebruiken van taal in de communicatie en zijn er moeilijkheden in de communicatievoorwaarden; bijvoorbeeld beurtgedrag, luisteren en oogcontact in gesprekssituaties.
Wat zijn de oorzaken?

Een vertraagde taalontwikkeling kan samenhangen met andere stoornissen, zoals een spraakontwikkelingsachterstand, een algehele ontwikkelingsachterstand, een informatieverwerkingsprobleem, een auditief verwerkingsprobleem of een gehoorprobleem. Tevens spelen de mogelijkheden van het kind, psychologische factoren, sociale factoren en de aard en hoeveelheid taalaanbod een rol.

Soms wordt er door de logopedist, leerkracht of arts een algeheel ontwikkelingsonderzoek (psychologisch, logopedisch en gehooronderzoek) geadviseerd. In een onderzoeksinstituut kan dan bepaald worden of er sprake is van stoornissen die de (taal)ontwikkeling van het kind kunnen belemmeren.

Het is van groot belang dat een vertraagde taalontwikkeling zo vroeg mogelijk wordt onderkend. Een kind heeft van 0 tot 6 jaar een gevoelige periode voor het leren van de taal. De manier waarop het kind taal leert is van grote invloed op de verdere taal- /denkontwikkeling. Wanneer het taalniveau aan de basis niet goed is zal dit effect hebben op de verdere taal/ denkontwikkeling. Taal blijft dus in grote mate medebepalend voor de taal/ denkontwikkeling die het kind doormaakt.

Door een vertraagde taalontwikkeling kunnen leerproblemen en sociaal-emotionele problemen ontstaan. Wanneer het kind moeite heeft met begrijpen of zichzelf niet duidelijk kan maken, kan hij/zij een bepaald gedrag gaan vertonen. Zo kan het kind bijvoorbeeld angstig, boos of agressief worden. Ook kan een vertraagde taalontwikkeling negatieve gevolgen hebben voor het leren lezen en het begrijpend lezen.

Afwijkende mondgewoonten

Afwijkende mondgewoonten zijn gewoontehandelingen of bewegingen die negatief zijn voor de gebitsstand, het spreken, het gehoor en de gezondheid. Habitueel mondademen, afwijkend slikken en kauwen en duim- en vingerzuigen (en spenen) zijn afwijkende mondgewoonten. Verder vallen foutieve lipgewoonten, tonggewoonten en nagelbijten onder afwijkende mondgewoonten.

Habitueel mondademen

Habitueel mondademen is de gewoonte om in rust de lippen niet te sluiten, waarbij er niet door de neus wordt geademd. De meeste mensen ademen door hun neus, tenzij de neusdoorgang onvoldoende is door bijvoorbeeld een vernauwing door verkoudheid of allergieën. Er wordt dan tijdelijk meer door de mond geademd. Als dit mondademen blijft bestaan terwijl de neus weer doorgankelijk is, wordt de neus nauwelijks meer gebruikt en kunnen de mondspieren verslappen.

Mondademen heeft verschillende gevolgen. De mond droogt uit. Er is daardoor minder speeksel in de mond aanwezig waardoor er veel minder geslikt hoeft te worden. Dit heeft tot gevolg dat de buis van Eustachius, die de neusholte met het oor verbindt, te weinig wordt geopend. De kans op oorontstekingen en andere gezondheidsproblemen neemt hierdoor toe.

Aangezichtsverlamming

Beide kanten van het gezicht hebben een nervus facialis ofwel aangezichtszenuw. Deze zenuw stuurt de spieren aan die zorgen voor de expressie (mimiek) van het gezicht. Ook het sluiten van de ogen en mond wordt geregeld door deze zenuw.

De aangezichtszenuw komt uit de hersenen en loopt door een nauw, benig kanaal in de schedel. Eerst langs het inwendig gehoororgaan, dan langs een middenoorbeentje (de stijgbeugel) om tenslotte tevoorschijn te komen in de oorspeekselklier, die voor het oor ligt. In deze speekselklier splitst de zenuw zich in verschillende takken naar de spieren van het gezicht. De aangezichtszenuw is vergeleken met andere zenuwen erg kwetsbaar.

Wat is een aangezichtsverlamming?
Wanneer om welke reden ook de zenuw beschadigd wordt, functioneert deze minder goed. De aangedane zijde van het gezicht beweegt niet goed meer mee (=verlamming aan deze zijde). Het kan dan zijn dat het gezicht scheef staat: de mondhoek aan de aangedane zijde hangt lager, de plooi tussen neus en mondhoek verdwijnt en het oog is wijder dan aan de gezonde zijde. Het lukt dan niet om het oog te sluiten (er verschijnt dan oogwit ) de wang is slap. Doordat de mond deels omlaag hangt, kan spreken, slikken en speekselcontrole moeilijk(er) zijn. Ook tranen van het oog en smaakverandering kunnen hiermee samenhangen. Een verlamming kan volledig of onvolledig zijn. Bij een onvolledige verlamming zijn de aangezichtsspieren in beperkte mate beweeglijk.

Verbale apraxie

Onze hersenen gebruiken schema’s voor het uitvoeren van handelingen die uit meerdere onderdelen of bewegingen bestaan. Zo zijn er schema’s voor eten, lopen en aankleden. Dankzij deze schema’s weten we vanzelf in welke volgorde wij handelingen moeten uitvoeren en gaat dit vrijwel helemaal automatisch. Hierdoor kunnen we zelfs verschillende dingen tegelijk doen, bijvoorbeeld ons aankleden en praten tegelijk, want we hoeven er niet iedere keer over na te denken hoe we de handelingen moeten uitvoeren.

Iemand met apraxie heeft moeite om complexe handelingen uit te voeren. In sommige gevallen kan een handeling wel geïmiteerd worden, maar niet op verzoek herhaald worden. Vaak lukt het beter als de handeling spontaan, zonder erbij na te denken, uitgevoerd wordt. Meestal slaagt iemand met apraxie er niet in om verkeerd uitgevoerde handelingen, of een verkeerde volgorde van handelingen, te corrigeren.

Oorzaken

Bij een verbale apraxie kan het schema voor het programmeren van de spraak niet meer goed worden gebruikt. De spieren werken nog goed maar het aansturen van de spieren geeft problemen. De oorzaak van dit probleem is hersenletsel, zoals een beroerte, een trauma door een ongeluk of een hersentumor.

Dysartrie

Dysartrie is een spraakstoornis die wordt veroorzaakt door een beschadiging van het zenuwstelsel. Hierdoor werken de spieren die nodig zijn voor het ademen, de stemgeving en de uitspraak onvoldoende.

De communicatie bij mensen met dysartrie is gestoord, omdat ze moeilijk te verstaan zijn. Dit kan komen door een onduidelijke uitspraak, een te zachte en/of hese stem, en eentonig of nasaal (door de neus) spreken of een combinatie hiervan.

Oorzaken



Oorzaken van dysartrie zijn bijvoorbeeld een beroerte (CVA), een hersentumor, een ongeval, een spierziekte zoals ALS (Amyotrofische Lateraal Sclerose) of een neurologische aandoening (ziekte van Parkinson). Deze aandoeningen komen voornamelijk voor bij volwassenen en ouderen, maar ook bij kinderen en jongeren kan een dysartrie ontstaan.

Bij een dysartrie door een beroerte is er vaak sprake van een verlamming van (een deel van) één kant van het aangezicht, waardoor de mimiek verandert. Speekselverlies of slikproblemen kunnen het gevolg zijn (zie bij slikproblemen bij volwassenen).

Nasaliteitsstoornis

Slissen en lispelen